afbeelding 2.1.1 Albert Einstein (klik voor vergroting) |
In 1953 verklaarde Albert Einstein de verschuiving van Antarctica door het feit dat het ijs niet gelijkmatig over het land verdeeld was. Doordat de aarde draait, vormt zich een kracht die wordt doorgegeven aan de aardkorst. Die kracht werd steeds sterker en veroorzaakte op een gegeven moment een beweging van de aardkorst over de rest van de aardmassa. In 1966 schreef Hapgood dat hij een kaart uit 1531 (gemaakt door Oronteus Finaeus) bestudeerd had. De vorm van Antarctica was verbluffend goed in kaart gebracht in vergelijking met de huidige kaarten. De bergketens waren apart aangegeven en er liepen rivieren naar zee. Verder naar het binnenland waren er geen rivieren of bergen meer afgebeeld. Hapgood kwam tot de verklaring dat daar destijds waarschijnlijk wel ijs heeft gelegen.
Hapgood kwam er achter dat de kaart die hij bestudeerd had, was samengesteld uit oudere kaarten. Hieruit concludeerde hij dat men lang geleden Antarctica had bezocht toen het continent (gedeeltelijk) ijsvrij was, anders zou men het niet zo gedetailleerd (rivieren, vorm van het continent etc.) in kaart kunnen brengen. |
|
Vervolg |
|||
afbeelding 2.2.1 Rosszee (klik voor vergroting) |
Finaeus, de maker van de kaart, was bekend met de Rosszee. De Rosszee was namelijk heel gedetailleerd getekend op de kaart. Hapgood ontdekte rivieren en inhammen. Door de komst van de ijslaag zijn de rivieren momenteel gletsjers geworden.
Men neemt aan dat een onbekende beschaving Antarctica in kaart heeft gebracht tijdens de langdurige ijsvrije tijd die rond 4.000 voor Christus eindigde. Deze gedachte werd benadrukt door onderzoek naar de bodem van de Rosszee in 1949. Het onderzoek wees uit dat er duidelijk verschillende lagen zijn, die de wisselende omstandigheden (eerst ijsvrij, daarna wel ijs) laten zien. Onderzoekers van het Carnegie Institution in Washington onderzochten ook de bodem en stelden vast dat er zeer waarschijnlijk grote rivieren tot ongeveer zesduizend jaar geleden zijn geweest. Pas rond 4.000 voor Christus werd sediment van gletsjers afgezet in de Rosszee. Daaruit kan men de conclusie trekken dat daarvoor lange tijd een warmer klimaat geheerst heeft, zo schreef Hapgood in 1966. Als de bovenstaande theorie klopt, lag Antarctica lang geleden ongeveer 3.000 kilometer noordelijker dan nu (de verschuiving heeft waarschijnlijk plaatsgevonden tussen 14.500 en 12.500 voor Christus). Dan is het zeer zeker mogelijk dat Antarctica inderdaad een subtropisch tot Middellandse Zeeklimaat heeft gekend. De theorie wordt bevestigd met het volgende: toen grote delen van Noord-Europa en Noord-Amerika door een dikke ijslaag bedekt waren tijdens de laatste ijstijd, was dat niet door één of andere geheimzinnige klimaatsverandering, maar door het feit dat die stukken land dichter bij de noordpool kwamen te liggen dan tegenwoordig het geval is. Rond 15.000 voor Christus begonnen die ijskappen te smelten door verschuiving naar warmere gebieden, waardoor de ijskappen nu verdwenen zijn. De ijstijd werd vervangen door het huidige klimaat dat we nu kennen. Op dit moment is er ook een ijstijd gaande, namelijk binnen de poolcirkels en in Antarctica, vandaar het extreem koude klimaat. Deze ijstijd wordt veroorzaakt doordat Antarctica momenteel op de zuidpool ligt. |